Column Jack Jansen: ‘De waarde van arbeid, de prijs voor levenstijd.’
Ik ben van 1961 en zogezegd verwekt tussen de winkelschappen van wat toentertijd nog een kruidenierswinkel heette. Naderhand toen de Nederlandse markt veranderde werd de kruidenierszaak uitgebouwd tot een supermarkt. Mijn ouders werden mijn eerste werkgever toen ik als 14-jarige als bijbaantje de emballage in ontvangst mocht nemen van onze klanten. Arbeidsvoorwaarden: 25 cent per uur en als ik een fles kapot liet vallen moest ik die zelf betalen, oftewel dan werkte ik twee uur voor niks. Na wat onderhandeling besefte ook mijn moeder dat dit buitenproportioneel was.
Wanneer is de vergoeding voor geleverde arbeid genoeg? Welke beloning moet tegenover de geleverde prestatie en ingeleverde levenstijd staan en als we dan toch bezig zijn, volstaat louter financiële beloning? Inmiddels kennen we het antwoord op deze laatste vraag wel. Waardering van datgene wat we doen en bovenal de wijze waarop we het doen, is zeer van belang voor ons gevoel van arbeidssatisfactie. Uiteraard moet het werk zelf een prettig gevoel opleveren, maar dat is lang niet voor alle soorten werk even gemakkelijk. Er is simpelweg werk dat onplezierig, zwaar of op zijn minst oninteressant is om te doen. Vooral bij dit werk is het van belang dat gezien wordt dat het gedaan wordt en door wie het gedaan wordt. Wij mensen willen nu eenmaal graag gezien worden. Niets is zo vervelend als de werkomgeving geanonimiseerd is en we als een nummer behandeld worden. Gezien worden betekent dat we de erkenning krijgen dat wat we doen er wel degelijk toe doet. Iedere arbeid doet ertoe, anders zouden we het niet hoeven doen. Arbeid leveren betekent dat we ergens aan bijdragen en dat is een fijn gevoel. Bijdragen aan het grotere geheel betekent dat we erbij horen, maar dat werkt alleen als het gezien en erkend wordt.
Of de betaling die voor arbeid staat voldoende of misschien zelfs rechtvaardig is, is natuurlijk van een aantal factoren afhankelijk en niet in de laatste plaats van de positie van waaruit gekeken wordt. Ben ik min of meer uniek in mijn vaardigheden en dragen die vaardigheden bij aan iets essentieels dan kan ik bij voorbaat rekenen op een hogere salariëring. Is dat allemaal niet het geval en zijn mijn uren makkelijk te vervangen door andermans levenstijd, dan loop ik de kans een karige vergoeding te krijgen. En dat geldt niet alleen voor de tijd dat ik werk, maar ook voor de tijd na mijn pensioen. In recente publicaties in de media wordt gewag gemaakt van de groter wordende ongelijkheid. Mensen met zware beroepen, zoals verpleegkundigen, verzorgenden of mensen uit de bouw, leven simpelweg korter door het zwaardere werk en een levensstijl die direct gerelateerd is aan financiële stress die hoort bij lagere salariëring. En in die kortere tijd genieten ze ook nog een lager pensioen. En ja, ‘rechtpraten’ vanuit het perspectief van maatschappelijke economische belangen kan ik dat zeker. En toch wringt die schoen. Een oplossing heb ik niet, maar dat wil niet zeggen dat hier geen oog voor moet zijn. Want levenstijd blijft levenstijd.
Jack Jansen